Waarde economische verkeer agrarische bestemming (WEVAB) bepalen bij verkoop en niet bij latere levering

De Hoge Raad oordeelt dat de waarde in het economische verkeer bij agrarische bestemming (WEVAB) moet worden vastgesteld bij de verkoop in 2004 en niet bij de levering in 2008. 

X BV teelde potplanten. Op 10 juli 2004 verkocht zij onder meer enkele percelen tuinbouwgrond. In verband met geconstateerde bodemverontreiniging en een voorkeursrecht van de gemeente liet de levering van de grond op zich wachten tot 3 september 2008. Ten aanzien van de bodemverontreiniging heeft X met de koper een nadere regeling getroffen. Uiteindelijk werd de grond op 3 september 2008 geleverd. X ging in haar Vpb-aangifte 2008 voor de landbouwvrijstelling uit van de WEVAB ten tijde van de levering van de grond in 2008. De inspecteur ging uit van de WEVAB ten tijde van het aangaan van de koopovereenkomst in 2004.

Het hof stelde de inspecteur in het gelijk. X moest uitgaan van de WEVAB ten tijde van het sluiten van de koopovereenkomst in 2004. X ging in cassatie.

De Hoge Raad oordeelt dat in geval van vervreemding van landbouwgrond moet worden vastgesteld in hoeverre de verandering van de waarde in het economische verkeer van de grond tussen het moment van inbreng of verwerving en het moment van vervreemding kan worden toegerekend aan een verandering van de WEVAB in diezelfde periode. Dit brengt mee dat de WEVAB moet worden bepaald naar hetzelfde tijdstip als de waarde in het economische verkeer. In het geval van een verkoop zal het daarbij in de regel gaan om het moment waarop de koopovereenkomst wordt gesloten. De omstandigheid dat het voordeel met inachtneming van goed koopmansgebruik ter berekening van de winst is verantwoord op een ander tijdstip dan het moment waarop de vervreemdingsprijs is bepaald, doet aan het voorgaande niet af. Een andersluidende uitleg zou het ongewenste gevolg hebben dat de omvang van het vrij te stellen voordeel afhankelijk wordt gesteld van keuzes die een belastingplichtige kan maken met betrekking tot het tijdstip waarop het voordeel tot uitdrukking wordt gebracht.

Hoge Raad, 20 november 2015, ECLI:NL:HR:2015:3312