Erfbelasting door waarderingsfictie redelijk?

Advocaat-Generaal IJzerman stelt vast dat belanghebbende door de wettelijke regeling in dit geval erfbelasting moet betalen over een hoger bedrag dan hij in werkelijkheid heeft ontvangen. Die regeling is echter ingevoerd ter vereenvoudiging en waarvan niet kan worden gezegd dat zij elke redelijke grond ontbeert.

Na het overlijden van zijn moeder ontving B krachtens legaat van de executeur-testamentair een bedrag van  € 45 687. De nalatenschap bestond voornamelijk uit het woonhuis van moeder. De hoogte van het legaat was civielrechtelijk berekend als een percentage van de netto nalatenschap. Daarbij was uitgegaan van de marktwaarde van de woning op de dag van het overlijden. De inspecteur legde aan B een aanslag erfbelasting op. Hij stelde daarbij de waarde van het legaat op € 62 430 op basis van de voor 2010 (hogere) WOZ-waarde van de woning van € 457 000. Het verschil werd dus veroorzaakt door de uiteenlopende civiele en fiscale waarderingen van de woning. B ging in beroep. Het hof oordeelde dat voor de erfbelasting moest worden aangesloten bij de WOZ-waarde 2010. Dat heeft tot gevolg dat B over een groter bedrag erfbelasting moest betalen dan hij in werkelijkheid had gekregen. Dat is volgens het hof een gevolg van de wet, waarbinnen de rechter moest blijven.

Erfbelasting

In cassatie herhaalt B dat voor de erfbelasting moet worden uitgegaan van het bedrag dat hij daadwerkelijk heeft ontvangen.

Volgens Advocaat-Generaal IJzerman is voor de aansluiting bij de WOZ-waarde gekozen met het oog op de vereenvoudiging van de uitvoering van de erfbelasting. Hij wijst op twee eerdere arresten waaruit volgt dat voor de waarde van het legaat moest worden uitgegaan van de door de inspur bepleite waarde. Het gevolg hiervan is inderdaad dat B over een groter bedrag erfbelasting moest betalen dan het bedrag dat hij in werkelijkheid had gekregen. Betoogd zou kunnen worden dat dit niet aansluit bij het verkrijgingskarakter van de Successiewet. Echter, in de memorie van toelichting is over de invoering van art. 21, lid 5 geschreven: Het gebruik van de WOZ-waarde leidt tot een belangrijke vereenvoudiging in de uitvoering, zowel voor de Belastingdienst als voor de belastingplichtigen. De Hoge Raad heeft over de wettelijke invoering van die waarderingsfictie geoordeeld dat van die praktische regeling, die aanknoopt bij de voor het desbetreffende kalenderjaar geldende WOZ-waarde, niet kan worden gezegd dat zij elke redelijke grond ontbeert.

Conclusie Advocaat-Generaal IJzerman, 10 september 2015, ECLI:NL:PHR:2015:1978