Wetgeving leidt tot onwenselijke, ongelijke behandeling; aanslag blijft wel in stand

Het hof oordeelt dat sprake is van een onwenselijke, ongelijke behandeling in de Zvw tussen verschillende groepen pensioenopbouwers. Dit kan echter niet leiden tot vernietiging van de aanslag of tot het onverbindend verklaren van bepalingen in de Zvw.

B staakte zijn onderneming in 2014. In dat jaar genoot hij een belastbare winst van € 18.305. In 2014 betaalde hij € 18.500 aan (stakings)lijfrentepremie die hij in aftrek bracht in zijn IB-aangifte 2014. De inspecteur legde een aanslag inkomensafhankelijke bijdrage Zvw op over een bijdrage-inkomen van € 18.305. B stelt dat hierbij ten onrechte geen rekening is gehouden met de betaalde lijfrentepremie. Hierdoor wordt volgens B feitelijk dubbel geheven, aangezien ook over de latere lijfrente-uitkering een bijdrage Zvw wordt geheven. Volgens B is sprake van schending van art. 1 EP, EVRM, art. 17 en art. 14 EVRM.

Hier leest u de uitspraak van de rechtbank. Die oordeelde dat er geen wettelijke regeling is die bepaalt dat betaalde premies voor lijfrente in aftrek mogen worden gebracht op het bijdrage-inkomen. De wetgever heeft de ‘dubbele heffing’ uitdrukkelijk aanvaard en is daarmee ook niet buiten de hem gegeven ruime beoordelingsvrijheid getreden. Ook is er geen strijd met Europees recht.

Het hof is het eens met B dat sprake is van een ongelijke behandeling tussen enerzijds zelfstandigen die pensioen opbouwen door middel van een lijfrente en anderzijds pensioenopbouwers anderszins. Door de wetgever is de “onredelijke” uitwerking bij herhaling onderkend. Voor een ongelijke behandeling kan een objectieve rechtvaardiging zijn. De inspecteur heeft niet kunnen onderbouwen dat daarvan sprake is. De enkele omstandigheid dat het rekening houden met uitgaven voor inkomensvoorzieningen zou leiden tot uitvoeringsproblemen, schiet als objectieve rechtvaardiging tekort. Deze uitvoeringsproblemen zijn te vaag en onbepaald. Hoezeer het hof ook de ongelijke behandeling in de Zvw tussen verschillende groepen pensioenopbouwers onwenselijk acht, kan dit niet leiden tot vernietiging van de aanslag of tot het onverbindend verklaren van bepalingen in de Zvw. Het hof kan B geen rechtsherstel bieden en wijst daarbij op het arrest van de Hoge Raad ten aanzien van de Ziekenfondswet (voorloper van de Zvw). Verder komt het hof tot de conclusie dat geen sprake is van een individuele, buitensporige last en ook is geen sprake van schending van overig Europees recht.

Hof Den Haag, 14 juni 2017, ECLI:NL:GHDHA:2017:1694