Herinvesteringsreserve terecht tot de winst gerekend na belangenwijzing

Anders dan de rechtbank verklaart het hof het beroepschrift ontvankelijk. De inspecteur heeft terecht de herinvesteringsreserve aan de winst van X BV toegevoegd na de aandeelhouderswisseling. 

BV X handelt in onroerende zaken. In 2008 vormde X een herinvesteringsreserve (hir) van € 251 650 na de verkoop van een pand. Op 22 oktober 2009 droeg toenmalig aandeelhouder Y 100% van zijn aandelen in X over aan Z BV. X heeft in haar Vpb-aangifte 2009 de hir niet afgeboekt op een vervangend bedrijfsmiddel. Zij wijst op de notulen van de laatst gehouden aandeelhoudersvergadering van 7 september 2009, waarin het voornemen tot herinvestering nog eens werd vastgelegd. Na verkoop van het pand heeft X haar makelaar opdracht gegeven uit te z1en naar een vervangend object. De inspecteur corrigeerde de aangifte en voegde de hir toe aan de belastbare winst op grond van art. 12a Wet Vpb. De rechtbank verklaarde het beroep van X niet-ontvankelijk.

In hoger beroep is geschil of het beroepschrift ontvankelijk is en zo ja, of de inspecteur terecht de hir heeft toegevoegd aan de winst na de aandeelhouderswisseling.

Het hof oordeelt dat in dit geval de rechtbank in redelijkheid het beroep van X niet niet-ontvankelijk had mogen verklaren op de grond dat de vereiste machtiging niet tijdig is overgelegd en dat het beroepschrift niet de gronden van het beroep bevatte. Het hof zal zelf een oordeel geven over het materiële geschilpunt, omdat beide partijen het hof hebben verzocht de zaak hiervoor niet terug te wijzen naar de rechtbank. X stelt dat voorafgaand aan de aandelenoverdracht op 22 oktober 2009, door haar reeds verplichtingen waren aangegaan. De inspecteur heeft deze stelling gemotiveerd weersproken. Alsdan rust volgens het hof op X de last haar stelling aannemelijk te maken. Het hof acht X daarin niet geslaagd en wijst daarbij onder meer op de correspondentie over de hir kort na de aandelenoverdracht waarin op geen enkele wijze melding wordt gemaakt over aangegane verplichtingen. Daarnaast heeft X hierover tegenstrijdige verklaringen afgelegd. Verder acht het hof aannemelijk dat – zo al sprake is geweest van het mondeling aangaan van verplichtingen – dit niet eerder heeft plaatsgevonden dan op 12 november 2010, derhalve ruim een jaar na de overdracht van de aandelen. Het hof gaat niet in op het verzoek van X om alsnog getuigen te horen. X was al in de uitnodiging voor de zitting van het hof uitdrukkelijk op de mogelijkheid gewezen om getuigen mee te nemen, maar heeft daar geen gebruik van gemaakt. Het hof passeert het bewijsaanbod als tardief.

Hof Arnhem-Leeuwarden, 3 juni 2015, nr. 14/00479