Ook inkomensafhankelijke combinatiekorting als kind om de week bij één van de ouders verblijft

De rechtbank oordeelt dat de vader (co-ouder) in dit geval recht heeft op de inkomensafhankelijke combinatiekorting nu het kind om de week bij hem verblijft. Het standpunt van de inspecteur dat de vader pas recht heeft op de korting als het kind doorgaans tenminste 3 tot 3,5 dag per week bij hem verblijft, acht de rechtbank niet houdbaar. 

B heeft samen met zijn ex-partner een kind. Dat kind staat ingeschreven op het adres van de moeder. Tussen de ex-partners is een ‘Convenant co-ouderschap’ gesloten. Daarin is bepaald dat het kind gedurende de even weken volledig bij B is en gedurende de oneven weken bij zijn moeder. B claimde in zijn IB-aangifte de inkomensafhankelijke combinatiekorting. De inspecteur verleende die korting niet omdat het kind niet op tenminste 3 dagen per week bij B verblijft. Volgens B valt zijn situatie, waarbij het kind de ene week bij zijn moeder woont en de andere week bij hem, wel onder de regeling, al staat er in de regeling “tenminste 3 dagen per week”.

inkomensafhankelijke combinatiekorting

In geschil is het antwoord op de vraag of B recht heeft op de inkomensafhankelijke combinatiekorting.

De rechtbank wijst op het arrest van de Hoge Raad van 2 november 2001. Volgens dit arrest behoort een kind niet tot het huishouden als het verblijf van dat kind te bijkomstig is. Het verblijf is niet bijkomstig als het kind in gelijke of vrijwel gelijke mate, dat wil zeggen doorgaans tenminste 3 tot 3,5 dag per week, in het huishouden van de andere ouder verblijft. Volgens de rechtbank volgt uit deze overweging dat het erom gaat of het kind in gelijke of vrijwel gelijke mate in het huishouden van de andere ouder, in dit geval B, heeft verbleven. In dit geval is volgens de rechtbank voldaan aan het criterium van de Hoge Raad. Het kind verblijft regelmatig in gelijke mate bij de moeder en de vader en steeds binnen een periode van twee weken. Gelet op de gedachte achter de regeling, namelijk het faciliteren van werkelijk co-ouderschap, verschilt de situatie van B (‘week op – week af’), dermate weinig van de situatie waarbij het kind binnen één week 3 tot 3,5 dag bij de ene ouder woont en 3 tot 3,5 dag bij de andere ouder, dat dit naar het oordeel van de rechtbank geen verschil in behandeling rechtvaardigt. Gezien de wekelijkse wisseling, behoort het kind tegelijkertijd tot het huishouden van beide ouders. B dient daarom de inkomensafhankelijke combinatiekorting te krijgen.

Rechtbank Gelderland, 14 juni 2016, ECLI:NL:RBGEL:2016:3164