Pensioenfonds BTW aftrek voor prestaties toegestaan

De Hoge Raad oordeelt dat het pensioenfonds recht heeft op aftrek van voorbelasting op de beheerskosten. 

X BV is een producent van glasvezel. Hij maakt onderdeel uit van het Y-concern. Voor haar werknemers heeft zij pensioenregelingen ondergebracht in de Stichting Pensioenfonds Z. De premies voor de pensioenregelingen worden volledig betaald door Y. De werknemers van Y zijn dus zelf geen pensioenpremies verschuldigd. X heeft met diverse in Nederland gevestigde dienstverleners overeenkomsten afgesloten t.b.v. werkzaamheden voor het Pensioenfonds. Het betreft onder meer overeenkomsten inzake de administratie van de pensioenen en het vermogensbeheer van het Pensioenfonds. De daarmee gemoeide kosten zijn betaald door X en niet doorberekend aan Z. De dienstverleners hebben X OB in rekening gebracht. Deze OB is door X als voorbelasting in aftrek gebracht. Ter zake van deze aftrek heeft de inspecteur naheffingsaanslagen opgelegd.

BTW Pensioenfonds

In hoger beroep was in geschil of de in aftrek gebrachte OB terecht is nageheven door de inspecteur.

Lees hier de uitspraak van het hof. Onder verwijzing naar het arrest van het Hof van Justitie stelde het hof X in het gelijk. De staatssecretaris heeft een beroepschrift in cassatie ingediend.

De Hoge Raad stelt vast dat het hof heeft geoordeeld dat het recht op pensioen van de werknemers van het concern rechtstreeks voortvloeit uit de verplichtingen die X jegens de werknemers heeft op grond van de arbeidsrelatie, en dat de onderwerpelijke diensten direct samenhangen met die verplichtingen zodat het op de weg lag van X de kosten van die diensten op zich te nemen. Dit een en ander heeft het hof tot de slotsom geleid dat de belastbare activiteiten van X de uitsluitende oorzaak van de desbetreffende diensten vormen en dat een rechtstreeks en onmiddellijk verband bestaat tussen de kosten, die het beheer en de bedrijfsvoering van Stichting Pensioenfonds betreffen, en de gehele activiteit van X, en daarmee algemene kosten voor X vormen. Dit oordeel is volgens de Hoge Raad juist. Volgens de Hoge Raad had het hof echter niet zonder meer de nieuwe stellingen van de inspecteur tardief mogen verklaren. Ook na het stellen van prejudiciële vragen mogen in beginsel, ook in hoger beroep, nieuwe stellingen of grieven worden ingebracht, tenzij de goede procesorde zich daartegen verzet. De Hoge Raad is het echter ook niet eens met deze subsidiaire stelling van de inspecteur inzake toepassing van het BUA.

Hoge Raad, 18 maart 2016, ECLI:NL:HR:2016:433