Volgens het hof heeft de werknemer met zijn rittenadministratie niet overtuigend aangetoond, dat hij met de auto van zijn werkgever in 2011 niet meer dan 500 km privé heeft gereden. De bijtelling voor het privégebruik is terecht.
A beschikte in 2011 over een auto van zijn werkgever. Het betrof een Audi, A6 die hij van zijn werkgever verplicht moest gebruiken voor zakelijke ritten. Ook mocht hij de Audi privé gebruiken. A gaf in zijn IB-aangifte 2011 geen bedrag aan voor het privégebruik van de auto. Op verzoek van de inspecteur overlegde hij een rittenadministratie. Volgens die administratie had hij 162 km privé gereden. De inspecteur constateerde dat die administratie onvolkomenheden bevatte. A had daarmee niet aangetoond dat hij in 2011 niet meer dan 500 km privé had gereden. De inspecteur corrigeerde het inkomen van A met een bijtelling van € 12.096 voor het privégebruik. In beroep overlegde A een gewijzigde rittenstaat, waaruit volgde dat hij 487 km privé had gereden. Hij kreeg van de rechtbank geen gelijk en ging in hoger beroep.
Het hof overweegt dat A overtuigend moet aantonen, dat hij de auto niet voor meer dan 500 km per jaar privé heeft gebruikt. Hij kan niet volstaan met een zwakkere vorm van bewijs als ‘aannemelijk maken’. A heeft in de beroepsfase een nieuwe – gewijzigde – rittenadministratie overgelegd. Hij heeft hiermee impliciet erkend dat de eerdere administratie op bepaalde punten onjuist was. Ook de gewijzigde rittenadministratie bevat nog onvolkomenheden. Gelet op deze onvolkomenheden en de kleine marge tussen de ‘500 km-grens’ en het aantal privé km’s volgens de rittenadministratie (487), is het hof van oordeel dat A niet heeft voldaan aan zijn bewijslast. Hieraan doet de stelling van A niet af dat hij naar eer en geweten heeft gehandeld, dat het bijhouden van de km-administratie een enorme klus was en dat hij in privé een gelijkwaardig auto, een Volvo V70, bezat.
Hof Den Bosch, 15 juni 2017, ECLI:NL:GHSHE:2017:2768