De Hoge Raad bevestigt het oordeel van het hof dat in dit geval sprake was van een terbeschikkingstelling van de auto van de BV aan haar directeur/grootaandeelhouder.
BV X beschikte in de jaren 2007 tot en met 2011 over een Mercedes. De sleutel van de auto werd bewaard in een kluisje op het bedrijfsadres. A was de enig bestuurder van X en had uit hoofde van die positie toegang tot het bedoelde kluisje. A gebruikte de auto voor zijn werk, waaronder het bezoeken van voetbalwedstrijden met zakelijke relaties. X heeft geen loonheffing ingehouden en afgedragen voor het gebruik van de auto door A. De inspecteur heeft een naheffingsaanslag opgelegd.
In geschil is of X de auto ook voor privédoeleinden ter beschikking heeft gesteld.
Het hof heeft geoordeeld dat de auto ter beschikking is gesteld. A kon beschikken over de sleutel van het kluisje, zodat hij van de auto gebruik kon maken. Ook heeft hij daadwerkelijk van de auto gebruik gemaakt. X ging in cassatie.
X krijgt van de Hoge Raad geen gelijk. Het staat vast dat de auto daadwerkelijk door A is gebruikt. Van een terbeschikkingstelling in de zin van artikel 13bis, lid 1, Wet LB is in zodanig geval geen sprake indien A de auto slechts mocht besturen ter uitvoering van bepaalde opdrachten van zijn werkgever om in zijn belang personen of goederen te vervoeren (vgl. HR 29 mei 2015,ECLI:NL:HR:2015:1360). Kennelijk is het hof ervan uitgegaan dat hier niet sprake is van een geval als in dat arrest is bedoeld. In ’de overwegingen van het hof ligt immers besloten het oordeel dat A als enig bestuurder van X zelfstandig kon bepalen of en op welke wijze hij van de auto gebruik maakte. Daarmee heeft het hof niet blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting. Dat oordeel kan, als verweven met waarderingen van feitelijke aard, voor het overige in cassatie niet op juistheid worden getoetst. Het is ook niet onbegrijpelijk of onvoldoende gemotiveerd.
Hoge Raad, 22 januari 2016, ECLI:NL:HR:2016:81