Net als de rechtbank oordeelt het hof dat de Duitse invaliditeitsuitkering terecht tot het premie-inkomen is gerekend.
De heer A woont in Nederland. Hij ontving een WAO-uitkering en een invaliditeitsuitkering uit Duitsland (Duitse rente). Bij de aanslagregeling IB 2011 hield de inspecteur rekening met een aftrek ter voorkoming van dubbele belasting (art. 20, lid 3, Verdrag met Duitsland). De Duitse rente is wel in het premie-inkomen begrepen waarover A premies volksverzekeringen is verschuldigd. A is het daarmee niet eens.
Het hof stelt vast dat A als ingezetene van Nederland en in het genot van een Nederlandse uitkering binnenlands belastingplichtig is voor de inkomstenbelasting en verplicht verzekerd is voor de Nederlandse volksverzekeringen. De premieheffing volksverzekeringen valt niet onder de reikwijdte van het belastingverdrag. Voor de heffingsbevoegdheid van de premieheffing over de Duitse rente is de EU-Verordening nr. 883/2004 bepalend. Art. 11, lid 3, onderdeel e, van die verordening bepaalt dat de wetgeving van de woonstaat van toepassing is op de Duitse rente. Art. 8 van de Wet financiering sociale verzekeringen bepaalt dat het premie-inkomen wordt gesteld op het belastbare inkomen uit werk en woning, bepaald volgens de regels van hoofdstuk 3 van de Wet IB 2001, derhalve met inbegrip van de Duitse rente.
Hof Arnhem-Leeuwarden, 6 september 2016, ECLI:NL:GHARL:2016:7294