Faillissementsuitkering voor meewerkende echtgenote

De echtgenote van de eigenaar van een bv is een werknemer in de zin van de Werkloosheidswet (WW). Volgens de Centrale Raad van Beroep is sprake van een gezagsverhouding.

Een vrouw heeft UWV verzocht om overname van de betalingsverplichtingen van de bv wegens betalingsonmacht (faillissementsuitkering). UWV wijst dit verzoek af, omdat een schriftelijke arbeidsovereenkomst ontbreekt en een gezagsverhouding onvoldoende aanwezig was. Daarnaast was het loon van de echtgenote onevenredig hoog.

In geschil is of de echtgenote een werknemer was in de zin van artikel 3 WW en recht heeft op een faillissementsuitkering. Daarvoor is vereist dat er sprake is van een privaatrechtelijke dienstbetrekking.

De echtgenote verrichtte voornamelijk schoonmaakwerkzaamheden. Daarnaast ondersteunde ze de boekhoudster met administratieve werkzaamheden. Zij ontving instructies van haar echtgenoot over de aard en het tijdstip van het werk. De echtgenoot was bevoegd om aanwijzingen te geven en beslissingen te nemen als de echtgenote haar werk niet goed uitvoerde. Bij de beoordeling of sprake was van een gezagsverhouding is ook van belang dat de positie van de echtgenote aanzienlijk lager was dan die van haar echtgenoot.

Op basis van alle feiten en omstandigheden was volgens de Raad sprake van een gezagsverhouding. Hieruit volgt dat er een privaatrechtelijke dienstbetrekking bestond en dat de echtgenote een werknemer was in de zin van artikel 3 WW.

De door UWV aangevoerde omstandigheden, waaronder de familierelatie en het hoge loon, doen niet af aan de vastgestelde gezagsverhouding.

Centrale Raad van Beroep, ECLI:NL:CRVB:2018:259