Hof oordeelt over afwezigheid groepsrelatie

Evenals de rechtbank oordeelt het hof dat de afwezigheid van een groepsrelatie tussen belanghebbende en de geldverstrekker niet in de weg staat aan de beperking van renteaftrek in de zin van art 10d Wet Vpb (thincap-regeling). 

X BV is in 2010 enig aandeelhoudster van onder meer twee in Nederland gevestigde dochtervennootschappen Y1 en Y2. X had een schuld aan Z BV en betaalde daarvoor in 2010 € 98 588 aan rente. Bij de aanslagregeling heeft de inspecteur € 71 079 niet in aftrek toegelaten op de grond dat Z een met X verbonden lichaam is en X met haar dochtervennootschappen in een groep is verbonden in de zin van art. 10d, lid 2, Wet Vpb.

In geschil is of de inspecteur de thincap-regeling terecht heeft toegepast. Het geschil spitst zich toe op de vraag of voor de toepassing van die regeling de met X verbonden geldverstrekker in een groepsrelatie moet staan tot X.

Het hof oordeelt dat X door haar meerderheidsbelang een overheersende zeggenschap over de leiding en het beleid van haar dochtervennootschappen heeft. Dat geen van de aandeelhouders van X een overheersende zeggenschap heeft in X, doet daaraan niet af. Er is dus sprake van een groep in de zin van art. 2:24b BW tussen X en haar dochtervennootschappen. Blijkens de tekst van art. 10d, lid 3 is voor de toepassing van de thincap-regeling vereist dat de rente is verschuldigd aan een met de belastingplichtige verbonden lichaam. Anders dan X betoogt, is niet vereist dat de rente is verschuldigd aan een lichaam dat met de belastingplichtige is verbonden in een groep in de zin van art. 2:24b BW. Nu X in een groep met andere lichamen is verbonden en vaststaat dat X de rente is verschuldigd aan een met haar verbonden lichaam , vindt de thincap-regeling toepassing. Verder is volgens hof niet gebleken dat de bedoeling van de wetgever afwijkt van de tekst van art. 10d en is er geen goede reden om de tekst van de wet niet te volgen.

Hof Arnhem-Leeuwarden, 3 november 2015, ECLI:NL:GHARL:2015:8264