De Hoge Raad oordeelt dat de leeftijdsgrens in de scholingsaftrek niet discriminerend is.
De heer B is geboren in 1976. In 2008 is hij begonnen met een opleiding tot verkeersvlieger. In zijn IB-aangifte 2009 voerde hij een bedrag op van € 44.057 aan scholingsuitgaven. De inspecteur nam op grond van art. 6.30 Wet IB het maximale bedrag van € 15.000 in aanmerking nu B de leeftijd van 30 jaar al had bereikt. B stelt dat de leeftijdsgrens discriminerend is. De Hoge Raad besloot op 16 oktober 2015 om het Hof van Justitie te vragen om een prejudiciële beslissing. De Hoge Raad vroeg zich af of de EU-richtlijn 2000/78 en het non-discriminatiebeginsel op grond van leeftijd van toepassing zijn op deze belastingregeling inzake de aftrek van studiekosten.
In dit bericht leest u het arrest van het Hof van Justitie dat oordeelde dat de leeftijdsgrens van 30 jaar in de scholingsaftrek is toegestaan.
De Hoge Raad oordeelt dat het verschil in behandeling op grond van leeftijd, wordt gerechtvaardigd door het streven om de positie van jongeren op de arbeidsmarkt te versterken teneinde hun opneming in het arbeidsproces te bevorderen en hun bescherming te verbeteren. De middelen die zijn gehanteerd voor het bereiken van dat doel zijn passend. De betrokken lidstaat komt hierbij een ruime beoordelingsmarge toe en die marge is door de regeling niet overschreden. Ook merkt de Hoge Raad op dat personen vanaf de leeftijd van 30 jaar doorgaans al gelegenheid hebben gehad om een opleiding te volgen en een beroepsactiviteit uit te oefenen waardoor zij in een financieel betere positie verkeren dan schoolverlaters.
Hoge Raad, 19 mei 2016, ECLI:NL:HR:2017:911