Het hof oordeelt dat de ontvangen rente voor de geldleningen die de BV aan een derde verstrekte tot de belastbare winst behoorde en niet tot het box 3-inkomen van haar aandeelhouder.
X BV is een huisartsenpraktijk. Haar enig aandeelhouder en bestuurder is de heer B. In 2006 en 2007 heeft X bedragen geleend aan de heer C voor de financiering van drie panden. X boekte die bedragen rechtstreeks over van haar bankrekening naar de bankrekening van C. In 2008 stortte C een deel van de leningen terug op de bankrekening van X met een rente van € 19.480. De inspecteur rekent de rente tot de belastbare winst van X. X stelt echter dat de geldbedragen door haar in rekening-courant met B zijn geboekt omdat het in wezen risicovolle leningen zijn. Deze vallen volgens X buiten haar bedrijfsdoel. De persoonlijke voorkeur van B stond daarbij voorop. Het resultaat behoort daarom volgens X tot het box 3-inkomen van B en niet tot haar belastbare winst.
Tussen partijen is in geschil of het resultaat van € 19.480 tot de belastbare winst van X behoort.
Net als de rechtbank oordeelt het hof dat de ontvangen rente tot de belastbare winst van X behoort. Door wetsfictie van art. 2, lid 5, Wet Vpb wordt een BV geacht haar onderneming te drijven met behulp van haar gehele vermogen. Een BV wordt dus geacht geen privévermogen te hebben. Dat houdt in dat alle resultaten uit dat vermogen in beginsel tot de belastbare winst behoren. Dit brengt echter niet zonder meer met zich dat ook alle inkomsten en uitgaven van X ondernemingsbaten of lasten zijn (vlg. HR 21 september 1994). X moet haar stellingen aannemelijk maken dat (i) het verstrekken van een lening aan een onbekende particulier op zichzelf wezensvreemd is aan haar vennootschappelijke doelstelling en is gedaan buiten het kader van de normale bedrijfsuitoefening, en (ii) dat sprake is van belegging van “tijdelijk” overtollige middelen, zodat de resultaten daarvan haar niet aangaan, maar de aandeelhouder in privé. Die stelling treffen volgens het hof geen doel gelet op art. 2, lid 5, Wet Vpb. Ook als veronderstellenderwijs wordt uitgegaan van de juistheid van de stelling dat de bedragen in rekening courant met de aandeelhouder zijn geboekt, dan nog staat daar tegenover dat de bedragen rechtstreeks zijn overgemaakt en terugontvangen via de bankrekening van X. Bovendien bleek niet van afspraken tussen X en haar aandeelhouder B.
Hof Den Haag, 19 april 2016, ECLI:NL:GHDHA:2016:1181