Pensioen telt ook mee bij beoordeling recht op aftrek voor werkruimte

Het hof oordeelt dat belanghebbende geen recht heeft op de aftrek van kosten voor zijn werkruimte nu hij zijn inkomsten niet hoofdzakelijk in of vanuit die werkruimte verdiende. Tot die inkomsten behoorde ook zijn pensioen.

De heer B genoot een pensioen van € 93.120. Daarnaast ontving hij € 41.911 aan inkomsten uit overige werkzaamheden (ROW). Die werkzaamheden verrichtte hij vanuit een werkruimte in zijn woning. In zijn IB-aangifte 2012 bracht B € 7.266 als kosten voor een werkruimte in aftrek. De inspecteur weigerde de aftrek.

In geschil is of B de kosten van de werkruimte ten laste van zijn inkomen kan brengen. Niet in geschil is dat die werkruimte een zelfstandig gedeelte van de woning vormt en dat B geen werkruimte buiten de woning ter beschikking heeft.

De rechtbank oordeelde dat B geen recht heeft op de aftrek van kosten voor zijn werkruimte nu hij zijn inkomsten niet hoofdzakelijk in of vanuit die werkruimte verdiende. Tot die inkomsten behoorde ook zijn pensioen.

Het hof oordeelt dat – anders dan B betoogt – art. 3.16, eerste lid, aanhef en onderdeel b, Wet IB een cumulatieve toets bevat. De eerste toets is of B het gezamenlijke bedrag van zijn winst uit een of meer ondernemingen, belastbaar loon en belastbaar resultaat uit overige werkzaamheden hoofdzakelijk, dat wil zeggen voor 70% of meer, in of vanuit de werkruimte in de woning verwerft. Voor wat betreft het belastbaar loon wordt geen onderscheid gemaakt tussen loon uit dienstbetrekking en loon uit vroegere dienstbetrekking (vgl. HR 24 april 1996). Dat betekent dat ook het pensioen van B meetelt voor deze toets. B voldoet dan niet aan deze eerste voorwaarde. Het hof komt dan niet toe aan de tweede toets te weten dat B 30% of meer van genoemde inkomsten in de werkruimte in de woning verwerft. Bij die tweede toets wordt enkel gekeken naar de inkomsten die zijn verworven met werkzaamheden die in de werkruimte zijn verricht.

Hof Den Haag, 26 april 2017, ECLI:NL:GHDHA:2017:1184