Recht op vrijwilligersvergoeding van ANBI was niet aannemelijk; geen aftrek van giften

Volgens het hof heeft de inspecteur de aftrek van giften terecht geweigerd voor het afzien van vrijwilligersvergoedingen. De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie ongegrond.

B was in 2012 vrijwilliger bij twee stichtingen die waren aangemerkt als een Algemeen Nut Beogende Instelling (ANBI). In zijn IB-aangifte 2012 bracht hij een bedrag van € 3.000 aan giften in aftrek. Deze giften hadden betrekking op het afzien van vrijwilligersvergoedingen. B overlegde twee brieven van bestuursleden van de stichtingen die waren gedateerd in april 2014. Daarin stond dat B aanspraak kon maken op vergoedingen, maar daarvan had afgezien. De inspecteur heeft deze aftrek niet geaccepteerd. Hij stelt dat B niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij aanspraak kon maken op de vrijwilligersvergoedingen en dat hij de vrijheid had om over de vergoedingen te beschikken. De brieven van de stichtingen zijn daartoe onvoldoende. B overlegde geen besluiten van de stichtingsbesturen waarin hem een recht op de vrijwilligersvergoedingen was toegekend.

In geschil is het antwoord op de vraag of B recht heeft op aftrek van giften.

Net als de rechtbank stelde het hof de inspecteur in het gelijk. B maakte niet aannemelijk dat hij aanspraak kon maken op deze vergoedingen en dat hij de vrijheid had om daarover te beschikken. B ging in cassatie.

De Hoge Raad heeft het beroep in cassatie van B zonder nadere motivering ongegrond verklaard (art. 81, lid 1 RO).

Hoge Raad, 18 november 2016, ECLI:NL:HR:2016:2606