De Hoge Raad oordeelt dat voor de waardering van een woning de WOZ-waarde geldt. Belanghebbende wilde uitgaan van het (lagere) bedrag dat hij daadwerkelijk bij legaat had ontvangen, dan wel van de (lagere) waarde in het economische verkeer van de woning.
Na het overlijden van zijn moeder ontving B krachtens legaat van de executeur-testamentair een bedrag van
€ 45 687. De nalatenschap bestond voornamelijk uit het woonhuis van moeder. De hoogte van het legaat was civielrechtelijk berekend als een percentage van de netto nalatenschap. Daarbij was uitgegaan van de marktwaarde van de woning op de dag van het overlijden. De inspecteur legde aan B een aanslag erfbelasting op. Hij stelde daarbij de waarde van het legaat op € 62 430 op basis van de voor 2010 (hogere) WOZ-waarde van de woning van € 457 000. Het verschil werd dus veroorzaakt door de uiteenlopende civiele en fiscale waarderingen van de woning.
B ging in beroep. Het hof oordeelde dat voor de erfbelasting moest worden aangesloten bij de WOZ-waarde 2010. Dat heeft tot gevolg dat B over een groter bedrag erfbelasting moest betalen dan hij in werkelijkheid had gekregen. Dat is volgens het hof een gevolg van de wet, waarbinnen de rechter moest blijven. In cassatie herhaalt B dat voor de erfbelasting moet worden uitgegaan van het bedrag dat hij daadwerkelijk heeft ontvangen.
De Advocaat-Generaal concludeerde dat de regeling om aan te sluiten bij de WOZ-waarde is ingevoerd ter vereenvoudiging en daarvan kan niet worden gezegd dat zij elke redelijke grond ontbeert.
De Hoge Raad oordeelt dat de woning moet worden gewaardeerd met toepassing van de in de SW neergelegde regels, waaronder art. 21, lid 5, van de SW (vgl. HR 21 februari 2014, ECLI:NL:HR:2014:339). Die waarderingsmaatstaf moet ook worden toegepast voor zover de omvang van de legaten afhankelijk is van de waarde van die woning (vgl. HR 13 december 1995, nr. 29716,ECLI:NL:HR:1995:AA3167).
Hoge Raad, 11 december 2015, ECLI:NL:HR:2015:3491