Het hof oordeelde dat de inspecteur de herinvesteringsreserve terecht aan de winst heeft toegevoegd nu sprake was van fraus legis. De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie ongegrond.
BV X is een beheer- en beleggingsmaatschappij en verhuurt onroerende zaken. In 2009 verkocht zij een pand aan haar directeur-grootaandeelhouder (dga) voor € 1.880.000 en behaalde daarbij een boekwinst van € 1,2 mln. Voor deze boekwinst vormde zij een herinvesteringsreserve (HIR). Eind 2009 sloot X met Q BV een (obligatoire) overeenkomst voor de koop van 18/32ste deel van een bedrijfspand. In januari 2010 verkocht de dga alle aandelen X aan Q. In mei 2010 leverde Q het bedrijfspand aan X. De koopsom is deels voldaan door overname van hypothecaire schulden. Voor het overige bleef X de koopsom schuldig. X boekte de aanschafkosten van dit nieuwe pand af op de HIR. De inspecteur accepteerde de vorming van de HIR niet. Hij betoogt dat geen sprake was van een vervangingsvoornemen en dat sprake was van een samenstel van rechtshandelingen gericht op het omzeilen van art. 12a Wet Vpb.
In geschil is het antwoord op de vraag of de inspecteur terecht de HIR heeft toegevoegd aan de belastbare winst.
In dit bericht leest u de uitspraak van het hof. Het hof oordeelde dat sprake was van een vervangingsvoornemen en dat de herinvestering plaats had vóór de belangenwijziging. De inspecteur heeft de herinvesteringsreserve echter terecht aan de winst toegevoegd nu sprake was van fraus legis. X ging in cassatie.
De Hoge Raad heeft het beroep in cassatie van X zonder nadere motivering ongegrond verklaard (art. 81, lid 1, RO).
Hoge Raad, 25 november 2016, ECLI:NL:HR:2016:2682