De rechtbank oordeelt dat de geldverstrekking wel als geldlening kwalificeert, omdat sprake was van een terugbetalingsverplichting. De lening was geen schijnlening, maar wel een onzakelijke lening. Belanghebbende mag de lening daarom niet afwaarderen ten laste van zijn resultaat uit overige werkzaamheden.
B houdt alle aandelen in X BV en verstrekte X sinds 2007 gelden in rekening courant. Er werd een rente van 4% in rekening gebracht die werd bijgeschreven bij de hoofdsom. Alleen in 2011 werd rente uitbetaald. In 2012 is een rekening-courantovereenkomst opgemaakt waarbij de rente is verhoogd van 4% naar 8%. In 2013 is een leningsovereenkomst opgemaakt. X leende die gelden door aan verschillende dochter-bv’s. Eind 2011 bedroeg de rekening-courantschuld ruim € 8 ton. In zijn aangifte IB 2011 waardeerde B de vordering op X af met € 285.152 en bracht dit bedrag in mindering op zijn resultaat uit overige werkzaamheden. De inspecteur weigert die aftrek. Hij betoogt primair dat geen sprake is van geldleningen en subsidiair dat sprake is van een schijnlening en de gelden daarom als kapitaalverstrekkingen zijn aan te merken. Meer subsidiair is volgens de inspecteur sprake van een onzakelijke geldlening. B ging in beroep.
In geschil is of B als gevolg van geldverstrekkingen een terbeschikkingstellingsvordering heeft op X BV en zo ja, of deze vordering ten laste van het resultaat uit overige werkzaamheden kan worden afgewaardeerd.
De rechtbank oordeelt dat de geldverstrekking civielrechtelijk als een geldlening was aan te merken, omdat sprake was van een terugbetalingsverplichting. Die verplichting was kennelijk eerst mondeling overeengekomen en later in de overeenkomst vastgelegd. De inspecteur maakt volgens de rechtbank niet aannemelijk dat sprake was van een schijnlening. Weliswaar heeft de inspecteur gewezen op de onbepaaldheid van diverse elementen in de rekening-courantovereenkomst en is niet geheel duidelijk geworden hoe en wanneer de rekening-courantverhouding is ontstaan, doch op grond hiervan kan niet de conclusie worden getrokken dat partijen in wezen een kapitaalverstrekking hebben beoogd. Wel maakt de inspecteur aannemelijk dat sprake is van een onzakelijke lening. B heeft een debiteurensrisico gelopen dat een onafhankelijke derde niet zou hebben genomen. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat B forse bedragen heeft uitgeleend aan X tegen 4% rente, terwijl er geen afspraken zijn gemaakt over de aflossingen. Verder was de rekening-courantverhouding voor onbepaalde tijd aangegaan, was het bedrag niet gemaximeerd en was er geen zekerheid bedongen. B heeft het debiteurenrisico als aandeelhouder aanvaard met de bedoeling het belang van X te dienen.
Rechtbank Gelderland, 12 juli 2016, ECLI:NL:RBGEL:2016:3730